Bannier, Hendrick Lambertsz
CodeKRUL17
GeslachtMan
Leeftijd 79
Geboren 1580
Overleden 1659
Begraven
Vader Bannier, Lambert Arents (Lambrecht)
Moeder Coenincx, Hendricka (Hendrikje)
 
Broer Bannier, Andries Lambertsz (Aaije) (1)
Huwelijk 1602 te Vollenhove (Steenwijkerland)
metJarges, Christina Lucas
Kind: Bannier, Heijndrickien (Henrickyn, Hendrickje) (2)
Notities:
-PersoonHendrick Lamberts Bannier was medeparticipant koper van de Arembergse landen met aangehorigheden in 1615. Hij kocht deze samen met de andere participanten-kopers Hendrick Bentinck (drost van Salland), Everhard Rouse (burgemeester van Deventer), Herman Ewolts (ontvanger van Salland), Herman Jan Roelinck (griffier van de Staten van Overijssel) en Thyman Vriese (secretaris van Zwolle). Hendrick Bentinck had een belang, daar hij betrokken was bij de vervening in het land van Vollenhove. Namens de participanten-kopers traden op Hendrick Lamberts Bannier en zijn broer, de advocaat Andries Lamberts Bannier. Namens de familie Arenberg trad Duyst van Voorhout op. Jaren later, in 1621, werd de grote zijl (Staphorstersluis) in het Meppelerdiep bij Zwartsluis overgedragen aan een compagnie bestaande uit dezelfde personen als bij de Arembergersluis, behoudens Hendrick Lamberts Bannier. Dat laatste zal geen verwondering wekken omdat Vollenhovenaren en de stad Vollenhove geen belangen bij de verveningen van de hoge Echtense venen (Hoogeveen) in Drenthe hadden. Er was dichterbij, in Noordwest-Overijssel nog veen genoeg om daarin te investeren.

Hendrick Lamberts Bannier trouwde in 1602 te Vollenhove met Christina Lucasdr Jarges.
Hij had een schuur in Vollenhove, die grensde aan de noordzijde van havezate Old-Plattenburg.
Zijn huis zal zich dus aan de zuidzijde van de Kerkplaats hebben bevonden.

Hendrick Lamberts Bannier was in 1614 beleend in Rheeze (onder Hardenberg) met een ’gerechte helfte van de tienden en goederen gelegen in het kerspel Heemsche ende gerichte Herdenberch. Het betrof de tienden over de erven Rotgerinck, Vrylinck, Wolferdinck en het halve goed op Holthone, en de halve tienden over Rotmanninck en Wilminck. Overigens werd Hendrick Lamberts Bannier ook bij de andere helft van de belening nog genoemd.

Van Hendrick Lamberts Bannier bevindt zich correspondentie uit 1628 in het archief van de Friese stadhouder Ernst Casimir betreffende een paspoort voor hem als schipper op Lingen (Ems).
Het paspoort lijkt er op te wijzen dat hij handel dreef met plaatsen in de wijde omgeving. Daarvoor was een paspoort een noodzakelijk document. Het is een door de stad Vollenhove afgegeven brief, ondertekend door de secretaris van de stad (Johannes Lemker) en gewaarmerkt met het stadszegel (op 10 maart 1628). De brief die begint met:
"Wij Burgemeesters, Schepenen en Raad van de Stad Vollenhove, doen condt (geven kennis) en certificeren (geven hierbij een certificaat) in en met dezen voor rechte waarheid, zo dat toonder hiervan de Ed.heer Henrick Lambers Bannier inwoner en burger van onze stad is".
Ze verzoeken in deze brief een ieder aan wie Hendrick Lamberts Bannier, dit certificaat (attestatie) toont, hem vrije doorgang te verlenen. Vrije doorgang ook voor het transport van Hendrick Bannier, zijn wagen en paarden met de bijbehorende bagage. In deze brief wordt nog vermeld dat Hendrick Bannier de plaatselijke contributie heeft betaald, maar ook voor de passage door Twente, Drenthe, graafschap Bentheim, het ambtsgebied van Lingen en andere neutrale plaatsen. Het was lastig om handel te drijven met plaatsen in Duits gebied over de grens die in vijandelijke handen waren. Zo was het aan de Oranje’s behorende Lingen in die jaren in het bezit van de Spaanse vijand, het was nog in de tachtigjarige oorlog. Deze plaats zou pas in 1633 weer aan de Oranjes terugkomen. Echter, in het jaar 1628 was het vijandelijk gebied. Om daarmee handel te drijven was het Vollenhoofse document alleen niet voldoende. Er moest ook toestemming komen van de landelijke overheid, de Staten Generaal van de Nederlandse provincies.

In het jaar 1628 ondernam hij een handelsreis die via Lingen voerde, waaruit hij verder per schip via de Vecht naar Vollenhove kon terugkeren . Het transport van ‘de partie’, met paarden en wagen, via Bourtange, kwam echter op 27 augustus tot stilstand in Scheerhorn, gelegen ten oosten van Emlichheim. Het veengebied ten noorden van Scheerhorn behoorde bij het grote veengebied van de Bourtanger moor. Het gebied ten noorden van Emlichheim behoorde daar ook nog toe.
Aangehouden vanwege de doorvoer naar Lingen. Wat nu, tijd is geld, want er was ook bederfelijke waar op de wagen. Als handel werd genoemd: abteckerijwaren, specerijen en banket, een blik eet-spint (spint is een inhoudsmaat), huisraad en een tafeltje, linnen, snuisterijen, lijfgoed voor vrouwen, Engels laken, koolkens, houten borden, kaasjes, pruimen en Friese boter.
Er moest een fors bedrag worden betaald om verder te mogen met het transport. Want er werd gehandeld met de vijand. Een proces zou het zeker gevolg kunnen zijn. Om die dreiging af te wenden moest men aantonen wat er precies vervoerd werd. De vijand mocht er immers geen voordeel van hebben. Er moest een afkoopsom betaald worden. Op verzoek van Hendrick Bannier werd aan een drietal borgen gevraagd het bedrag 20 rijksdaalders voor te schieten. Om het geld te brengen naar Emlichheim kwam er bescherming door een soldaat met de naam Friedrich Wendeler, behorend bij kapitein Heringa, die het geld af diende te geven aan Diederich Wilmes. Als borgen worden genoemd jonker Dudo van Laer, Hermannus Recke (richter en ondertekenaar) en Diederick Wilmes.
Naast het bedrag voor transport door het gericht Emlichheim, moest er toestemming komen van de convooi- en licentmeester in Zwolle. De toestemming kwam op 2 september. De convooi- en licentmeester in Zwolle was in 1628 Gerard ter Borch. De functie was een gewilde baan die jaarlijks 2500 gulden opbracht. Convooien en licenten betroffen ten tijde van de Republiek der Verenigde Nederlanden de in- en uitvoerrechten. Het was destijds ook een vergunning om handel te mogen drijven met vijandelijke havens of zelfs met de vijand. Het was voor koopvaarders ook de mogelijkheid om in een convooi te varen onder de begeleiding van oorlogsschepen. In het document van de convooi- en licentmeester wordt van Lambert Bannier vermeld dat hij Abtecker was. Een abtecker was vroeger niet alleen apotheker of drogist, maar bijvoorbeeld ook handelaar in specerijen, thee, koffie en tabak.

Later werd zijn zoon Lambert Bannier schulte van Lingen.

Vicariën voor studiegeld Latijnse school
Dochter Hendrickjen Bannier trouwt in 1628 met de in Amsterdam wonende Jan Harmens Krul, deze werd in 1641 burger van Vollenhove. In een verzoekschrift van Henrick L. Bannier aan de Gedeputeerden der Geestelijke goederen, betreffende zijn aanspraken op de inkomsten van een vicarie komt voor zijn dochters zoon Adriaan Jansen Krul "als hier binnen Vollenhove ter Latijnsche scholen frequenteerende”.

Henrick L. Bannier schreef aan de Gedeputeerden der Geestelijke goederen te Vollenhove betreffende zijn aanspraken op de inkomsten van een vicarie, gesticht door meester Henrick ten Velde in 1525 (Inv. Kerkv. no.8) welke moesten strekken tot onderhoud van studenten, behorende tot zijn familie.
De verzoeker haalt de besluiten aan van R. en St. van 1583 en 1602 waarbij bepaald werd, met erkenning van het patronaatrecht van vicariën, dat de helft der inkomsten werd uitgekeerd tot onderhoud van predikanten en scholen en de andere helft aan een persoon uit het geslacht van de stichter, die studeerde of in tijd van oorlog in dienst van het land was.
Hij zegt verder, dat de vader van zijn vrouw, Lucas Jarges, volgens akkoord van 18 november 1608, gedurende 12 jaren het recht van collatie heeft toegestaan aan de stad, mits zijn broer Jan Jarges voor de hem toekomende halve inkomsten uit handen van de rentmeester van de geestelijke goederen 25 caroligulden zou ontvangen en zo is dit tot nu in de boezem van Jarges als collatoren gecontinueerd.
Hij verzocht dan als vader van de kinderen van hem en wijlen zijn vrouw Christina Jarges en de zuster van zijn vrouw, Elisabeth van Hemmema, zijnde de naaste oudste vrienden in den bloede en hiertoe gerechtigd zijn dochters zoon Adriaan Jansen Krul, alhier de Latijnse school bezoekende, om deze inkomsten als subsidie voor zijn studie te mogen genieten. Hij stelt voor, dat, indien gewenst, hij de administratie wel wil voeren.

Onderdak aan pastoor van schuilkerk
Vanaf 1632 verbleef van tijd tot tijd een pater Jezuïet te Vollenhove. Deze pater, genaamd Kelderman, had vast onderdak bij mevrouw Van Westerholt op het huis "Herxen" bij Deventer. Spoedig eiste pater Kelderman het alleenrecht op voor de bediening van Vollenhove. Hij wist zelfs te bewerkstelligen dat het echtpaar Hagen hem in plaats van Waeijer voortaan onderdak zou verlenen. Ondanks Keldermans pogingen het werk voor Waeijer onmogelijk te maken slaagde deze erin zich te handhaven mede dankzij de Vollenhovense families Rentinck en Bannier, bij wie hij beurtelings eens in de zes weken te gast was.
Arnold Waeijer, pastoor te Zwolle, bediende vanaf 1632 Vollenhove, in overeenkomst met de jezuïeten pater Kelderman, eens in de zes weken. Waeijer verbleef dan bij ’jonkheer Hagen tot Hagendorp’. Wat later veranderde dit, althans hield de Zwolse pastoor verblijf ’beurtelings bij N. Rentink en Lambertus Bannier, in wier woningen dan ook de godsdienstoefeningen gehouden werden.
Het verslag van de gebeurtenissen in Vollenhove wordt door hem weergegeven als volgt: ’ten eersten soude ik mijn verblijf hebben bij Henderick Lamberts Bannier, ses weken hiernaer bij Nicolaus Rentinck ende in beijde haere huijsen kerkcken...’ Rentinck wordt door Waeijer aangeduid als ’een rechtsgeleerde’.
Uit dit verslag komt duidelijk naar voren dat de families Bannier en Rentinck de voornaamste katholieke families in Vollenhove waren en elkaar goed kenden.
Dit niet alleen gezien het door beide families onderbrengen van pastoor Waeijer, maar ook het auteurschap van H. A. Bannier (mogelijk de zoon van Lambertus Bannier die in verband met Nicolaas Rentinck wordt genoemd) van de opdrachttekst in het portret van Egbert Rentinck, zo’n 25 jaar later (in 1659, het overlijdensjaar van Hendrick Lambertus Bannier).

Bemiddeling aankoop Goor
Ter bescherming van de stad werd 18 februari 1652 aangekocht het Goor bij de zee, of zoals het zo aardig gezegd wordt in deze akte: ’tot voorkoming van dezer stadsruïne en derzelver wegstormen in de zee’ werd besloten van de Erfgenamen van de Gooren aan te kopen het voorste deel daarvan, beginnende van de stadsbleek tot aan het Zijltien voor een (jaarlijkse) canon en dat te mogen lossen tegen 4%, zijnde 25 goltguldens tegen 1 goltgulden. Ze konden het echter niet eens worden over die jaarlijkse canon en riepen de tussenkomst in van Jr. Adam van Lieverden, Henrick Lamberts Bannier en de Drost Jr. Joan van Isselmuden tot Rollecate als overman. De Drost en de Riddermatigen hebben aangenomen tot het opmaken van de hoofden en tot het voorkomen van meerdere schade bij Ridderschap en steden te zullen aandringen op een subsidie van 600 car. guldens. De acte draagt de ondertekening van verschillende namen, zo o.a.. tekende Henrick Sloet mede voor zijn neven Jacob en Peter van Uterwijck, A. Vollenhovius wegens zijn schoonmoeder Anna Roelofs, weduwe Burgemeester Berent Alten, Paulus Bernhardts, mede voor zijn zuster en voor zijn oom Dr. Jan ten Holte, B. van Setten, Alhart Kiers ten Berge 1652 enz. De zaak schijnt definitief voor elkaar gekomen te zijn, want nadien werd het Goor door de Stad om de 3 jaren verhuurd.

Hendrik Lambertus Banier overleed in 1659. Veel van zijn bezittingen gingen over op zijn zoon Jan Bannier, en na diens overlijden, in 1661, op zijn dochter Lamina Bannier onder hulderschap van dr. Wynolt Telvoorn. Deze was advocaat te Vollenhove.
Bronnen:
-Geboortehttp://www.henkvanheerde.nl
-Overlijdenhttp://www.henkvanheerde.nl
-Huwelijk http://www.henkvanheerde.nl

Referentie 1070932987
Datum w 25-09-2009